“Als ik Bachs Chaconne speel weet ik dat ik even over een randje mag turen…”

Een interview met Liza Ferschtman
door Wenneke Savenije

Voor de derde keer gaat violiste Liza Ferschtman in haar eentje de dialoog aan met Johann Sebastian Bach. In Utrecht, Den Haag (bij Classical NOW!) en Londen speelt zij diens Sei Solo a Violino senza Basso accompagnato, beter bekend als de 6  Sonates & Partita’s voor viool solo. In de ogen van Bach was de mens geschapen naar Gods evenbeeld. Om die reden ondertekende hij zijn composities met Soli Deo Gloria (‘alleen aan God de eer’), dus wie zich serieus verdiept in de goddelijke muziek van Bach zou samen met hem op kunnen strijgen naar het hogere en diepere, om in klanken te communiceren met de schepper van ‘al wat is’. Volgens Goethe klinkt alle muziek van Bach ‘als wenn die ewige Harmonie sich mit sichselbst unterhielte.’ Ferschtman denkt er hetzelfde over en legt uit wat Bachs 6 Sonates & Partita’s voor haar betekenen. 

Op zoek naar perfectie 
Je bent nu aan je derde cyclus bezig van de6  Sonates & Partita’s. Wat fascineert je zo aan deze muziek en blijf je er ‘eeuwig’ mee doorgaan ?  
‘Om gelijk de tweede vraag te beantwoorden : Ja ! Is het een fascinatie ? Nee, dat niet eens per se, je weet en voelt gewoon dat er altijd nog meer te ontdekken valt. Ook verandert je perspectief. Je smaak ontwikkelt zich en je gevoel voor tempo fluctueert met de jaren. Dat geldt voor alle goede muziek natuurlijk. Maar bij de solowerken van Bach is de bijzonderheid dat je muziek in je eentje kunt maken die zo ongelooflijk compleet is. En al helemaal in de meerstemmige delen. Het is geweldig om in je eentje de stemvoering in de hand te hebben, alsof je een pianist bent of een strijkkwartet. Dat geeft eigenlijk oneindig veel mogelijkheden. Bij geen enkele andere reeks solowerken is dit het geval. Ik probeer bijvoorbeeld wel eens bij 6 Sonates opus 27 van Ysaÿe de dubbel­grepen uit elkaar te halen om de stemvoering goed te volgen, maar dat is lang niet altijd logisch en kloppend. Ik ervaar dat dan toch als een beetje teleurstellend. Bij Bach is alles altijd perfect.’ 

Wanneer speelde je Sonates & Partita’s van Bach voor het eerst en wat is er sindsdien veranderd in de manier waarop jij deze stukken benaderd ? 
‘Ik speelde de Prelude in E-groot als eerste, ik zal een jaar of elf of twaalf zijn geweest. Toen ik zestien was kwam daar de Sonate in g-klein bij. De verandering is door de jaren toch wel groot geweest. Afgezien van het feit dat je als kind meestal nog een wat beperkte techniek en beperkte belevingswereld hebt, kwam ik toch voort uit de ‘romantische’ vioolschool. Ik weet nog dat ik als zestienjarige zo iemand als barokviolist Sigiswald Kuijken belachelijk vond klinken. Nu ben ik zelf veel meer de richting van de authentieke uitvoeringspraktijk opgegaan.’ 

Bij welke musici ben je voor Bach in de leer gegaan ?
‘De eerste die mij de oren meer opende was blokfluitist Walter van Hauwe. Toen ik een jaar of twintig was liet hij mij, als iemand die niet als een strijker dacht, horen hoe er meer lol en retoriek in de muziek van Bach kan komen. Hij leerde me dat vibrato geen gegeven is, maar nuttig ingezet dient te worden. Dat was een wezenlijk omslagpunt. Rond die tijd bracht ook Rachel Podger haar Sonates & Partita’s uit op cd, dat gaf ook een nieuw perspectief. Maar ik had nog een lange weg te gaan. Weer een tijd later, ongeveer tien of elf jaar geleden ben ik voor Anner Bijlsma gaan spelen, dat bracht alles nog meer in beweging. Het ‘spreken’ in de muziek werd nu veel meer het doel. Ook zijn boek over de Bach Senza Basso heeft me ongelooflijk veel handvatten gegeven. Je kan er heerlijk door verdwalen in bepaalde details. Bijlsma gaat soms erg ver in het interpreteren van elk net niet honderd procent afgemaakt boogje in het facsimile van de Sonates & Partita’s, maar het zorgt voor nog meer mogelijkheden in de eindeloze zoektocht. Met barokvioliste Lucy van Dael heb ik ook nog gewerkt, dat hielp me ook !’ 

‘Authentieke’ klank 
Je noemt jezelf een ‘hybride violist’. Gaandeweg ben je overgestapt op een barokstok en wellicht ook darmsnaren. Je kiest ook voor een extra lage stemming. Waarom ? 
‘Een barokstok helpt qua articulatie en geeft meer wendbaarheid. Zo’n stok is nou eenmaal niet gemaakt om alleen maar een lange zangerige lijn te faciliteren, zoals de moderne stok meer tot doel heeft. Ook bepaalde andere aspecten die in een wat meer ‘authentieke’ stijl passen gaan makkelijker met een barokstok. Maar het komt zeker nog voor dat ik tussendoor wel degelijk ook nog met een moderne stok Bach speel. De meerstemmigheid eruit halen is niet per se iets van de stok, dat heb ik vooral geleerd als iets wat je zelf ongelooflijk goed moet weten en moet horen, dan pas ben je ook in staat het aan de luisteraar door te geven. Dat heb ik dan weer van Sokolov geleerd, toen ik hem een Partita van Bach in de Grote Zaal hoorde spelen en de vleugel zo extreem in stereo klonk. Zoiets had ik nog nooit meegemaakt. Dat deed mij realiseren dat het de kracht van zijn innerlijk oor was – naast zijn ongelooflijke pianotechniek natuurlijk. Dankzij Sololovs innerlijke oor kon het zo helder worden !   Qua stemming is er geen gouden regel. De orgels in Köthen waren kennelijk wel rond 440 gestemd, dus het is helemaal niet per se nodig om op 415 te spelen, maar ik vind het op mijn ‘modern’ ingestelde Guarneri wel mooi om met een lage stemming extra ontspanning te krijgen in de klank. Dat helpt mij. Op dit moment speel ik Bach niet alleen op darmsnaren omdat ik tussendoor te veel ander repertoire speel. Dan geeft die lage stemming voor mij net dat beetje extra ‘authentieke’ klank. Door de jaren heen ben ik namelijk heel erg fan geworden van de klank van darm.’  

Moet Bach uiteindelijk ‘zingen’ of ‘spreken’ of ‘dansen’, en hoe denk je over vibrato en andere vrijheden (rubato, streek, accenten enz) ? Is er ruimte voor ‘improvisatie’ ? En waarom speel je deze muziek met Bachs originele handschrift op de lessenaar ?  
‘Er is zeker een ‘zingende’ Bach, maar in de Sonates & Partita’s is ‘spreken’ voor mij toch het belangrijkste geworden. Naast dansen, voor zover het de uit dansdelen opgebouwde Partita’s betreft. Vibrato, ook in romantische of moderne stijl, zou iets moeten zijn dat we niet op de automatische piloot gebruiken. Dat is eigenlijk het belangrijkste, dat het altijd begint bij de toon die uit het instrument wordt gehaald door de stok en dan kan vibrato die toon waar nodig vergroten als het ware. Ter extra uitdrukking. Improvisatie in de zin van versieringen toevoegen bij herhalingen kan zeker bij Bach, daar is absoluut ruimte voor. Dat ik altijd uit het handschrift speel komt door Bijlsma, die zei dat je daardoor toch een stukje dichter bij de man en zijn muziek bent. Ook omdat Bachs muziek, zoals al aangeduid een schat blijft die maar blijft geven, er is altijd iets nieuws te ontdekken. Ik kan niet meer terug !’